Roemenië, September 1995
Lees eerst: 1995: Hoe het allemaal begon
Daar ging ik dan, op 16 september 1995, met de Austrian Airlines richting Wenen, om daar over te stappen naar Otopenie, het vliegveld van Boekarest. Wat was ik zenuwachtig en zouden ze er wel zijn om mij op te halen? Per slot van rekening kwam ik in een voor mij totaal vreemd land. En zou het wel klikken tussen ons? Wij hadden in de loop der jaren heel wat afgeschreven, maar hoe zouden Angela en Nicolae in het “echt” zijn?
Nou, ze stonden er en ze waren er helemaal klaar voor. Ik werd aan alle kanten omhelst en gezoend en het welkom was ronduit grandioos. Het klikte meteen en ik werd meegetroond naar de parkeerplaats waar hun autootje stond en ik keek met open mond om mij heen. Ik was inderdaad in een andere wereld. De parkeerplaats stond vol met Trabantjes, gammele karren en auto’s die ik nog nooit had gezien. De mensen waren armoedig gekleed en de alom aanwezige politie-agenten liepen met het geweer in de aanslag geweldig stoer te doen, zoals ik dat wel kende van mijn reizen naar Rusland en Bulgarije.
De rit van het vliegveld naar hun flatje midden in Boekarest was al helemaal een openbaring. Een enorme stoffige stad, lelijke gebouwen, bedelaars in lompen midden op de stoep liggend, nog veel meer auto’s van onbekende herkomst, paarden met wagens, oerlelijke trams, smerige bussen, luid toeterende taxi’s. Ik kwam ogen tekort!
Hun flatje in de Str. Avrig was (en is nog steeds) een heel klein tweekamerwoninkje in een monsterlijk lelijk gebouw, 10 hoog met een gammele lift te bereiken. Ik ging liever met de trap maar wilde me niet laten kennen en stapte stoer het pietepeuterige hokje in. 2 Mensen en een koffer, en er kon geen kip meer bij. Met horten en stoten ging het hele gevalletje omhoog en ik deed het zowat in mijn broek. Het hele gebouw hing van scheuren aan elkaar vanwege de vele aardbevingen die zich daar regelmatig voordoen, en ik kan niet zeggen dat ik mij daar prettig bij voelde, nu trouwens nog steeds niet hoor. Gelukkig had dit flatgebouw nog geen rode stip trouwens (veel gebouwen in Boekarest hebben die wél, die zijn zeer onveilig en de appartementen worden dan ook tegen een prikkie verhuurd en de risico’s die deze bewoners lopen bij een volgende aardbeving zijn enorm).
Met een zwierig gebaar werd ik van harte welkom geheten in hun nederig onderkomen en ik waande mij weer in mijn vroegste jeugdjaren. De voor hun moderne inrichting kon ik mij nog wel herinneren uit de beginjaren 70 van thuis bij paps en mams. Maar ach, wat maakt het uit als je zo verschrikkelijk warm onthaald wordt. Ik pas me gelukkig erg snel aan en maakte het mezelf gemakkelijk in de oude stoel met prikstof. Urenlang hebben we zitten kleppen, wat voelde ik me thuis bij die twee, en het klikte grandioos. Die eerste nacht daar heb ik geen oog dichtgedaan. Het was erg warm en de deuren en ramen stonden wagenwijd open, de hele nacht schreeuwende mensen op straat, blaffende zwerfhonden, gillende sirenes. Lang heb ik vol verbazing op het scheef hangende balkon gestaan en naar de chaotische toestanden ver beneden mij staan kijken.
De eerste 2 dagen werd ik heel Boekarest rond gesleurd. Alle bezienswaardigheden flitsten aan mij voorbij, van het imposante Parlamentul Romaniei (Ceausescu’s nalatenschap) tot het graf van Dracula in Snagov. En overal paarden met wagens, bedelaars, mensen zonder levenslust in de ogen, patserige zakenlui met dikke auto’s en nog dikkere buiken, zwerfhonden en katten, kreupele bejaarden die zich moeizaam door de straten begaven, haveloze kinderen, zigeuners in hun houten karren. Ik keek mijn ogen uit mijn blonde koppie!
Ook werd ik aan vrienden en familie voorgesteld. Oma Eugenia was toevallig ook jarig (op 18 september), dus dat was een mooie gelegenheid om een dinertje te organiseren. Wat een gezellige boel kunnen ze van heel weinig maken. Ik had ‘s-middags nog snel even een paar flessen wijn en een fles cola gekocht voor het feest. Die ene fles cola kostte mij net zoveel als de 3 flessen wijn en ik moest het luttele bedrag van wel 4 gulden betalen voor het geheel. Ik betaalde het zonder blikken of blozen, maar stond stomverbaasd natuurlijk, dat was toch geen geld zeg! In het overvolle huiskamertje werd gegeten, gezongen, gelachen en vooral werden heeeel veel vragen gesteld over het leven in het onbekende en verre Holland. Ik voelde mij thuis in dat vreemde Boekarest, de mensen waren en zijn hartverwarmend.
Na 3 dagen in het warme Boekarest werd de auto volgeladen en trokken wij in de hoosregen de stad uit en het land in. Daar was ik wel blij om, want het platteland trok mij veel meer dan de stad. De reis ging naar het bergplaatsje Sinaia. Onderweg zat ik met mijn neus tegen het raampje van de auto geplakt. Er liep toen maar 1 “snelweg” van Boekarest richting Sinaia, en een heel ander leven openbaarde zich aan de andere kant van de autoruit. Piepkleine dorpjes, huizen die uit elkaar vielen van ellende, onverharde straten en wegen, kuddes schapen en loslopende koeien en paarden, haveloze mensen die op bankjes voor hun gammele onderkomens hingen, boeren zwoegend op hun stukje land met gereedschap dat ik nog nooit had gezien. Oude mensen, jonge mensen en kinderen op de nu bekende houten karren met paarden, koeien of ossen ervoor. Mijn ogen maakten overuren, ik probeerde het allemaal te bevatten, maar liet het op een gegeven moment maar over me heenkomen. Het was zoals het was.
Via het klooster Silvia en het kleine gehucht Cheia, kwamen wij aan in Sinaia. Het Peles-kasteel met zijn overdadige interieur, de krakkemikkige kabelbaan naar de hooggelegen bergweiden, de “bloemenmeisjes” op straat. Ik zag weer heel andere aspecten van dit voor mij zo vreemde land.
Na 2 dagen in dit bergparadijs te hebben doorgebracht, en bij kennissen van moeder Eugenia te hebben gelogeerd, ging de reis verder. Door een werkelijk adembenemend mooi landschap kwamen we aan bij het kasteel Bran, gebouwd in 1378 als een soort douane-kantoor tussen Walachije en Transsylvanië. Wie daar ook wel eens vertoefde in een grijs verleden was de heer Vlad Tepes, onder de West-Europeanen beter bekend als Dracula. Dat werd “flink” uitgebuit met een paar verdwaalde souvenierstalletjes, de enige die ik tot dan toe had gezien in Roemenië. Het kasteel was in mijn ogen erg romantisch, vele gangetjes, trapjes en kamers nog precies zo ingericht als toen. Het maakte flink indruk.
En verder ging het weer door het mooie berglandschap. Wij stuitten herhaaldelijk op kuddes schapen, verkeerslichten heb ik al helemaal niet gezien en in de meeste gevallen moesten we de kuilen ontwijken die zich royaal in het wegdek hadden genesteld. Uiteindelijk waren we dan op onze plaats van bestemming gekomen, het berggehucht Bradetu, een paar kilometer bij Curtea de Arges vandaan (en waar naar mijn idee de beschaving eindigde). Angela en Nicolae hadden daar een stukje land gekocht en een aanvang gemaakt om daar een vakantie-huisje op te bouwen. Boer Savu was zo aardig om wat bouwmaterialen met zijn “vrachtwagen” naar boven te brengen en liet mij kennismaken met de grondbeginselen van het “wagen -mennen”. Wat hebben we gelachen, die blonde meid uit Nederland bakte er niet veel van, paard in de stress en Savu de zenuwen. Ach, het ging allemaal goed hoor, gelukkig was er op die boerenweg geen verkeer te bekennen!
Tja, slapen konden we nog niet tussen de verse fundamenten van hun vakantiehuisje, dus zakten we af naar de boerderij van Paula en Nelu Lungescu, gastvrije arme boeren met een warm hart. Ze vonden het een eer om mij in huis te hebben en ik kreeg de mooiste kamer van het oude huis (waar ik mij best wel bezwaard over voelde). Wat ik daar zag ging mijn begrip te boven, hoe konden mensen anno 1995 nog zo leven? De hele familie hokte bij elkaar, van de kinderen, kleinkinderen tot aan de oeroude oma. En wij pasten daar ook nog makkelijk bij hoor, het maakte allemaal niet uit. 1 Vieze oude wc-pot in een achteraf hoekje, een heel klein keukentje met een 2 persoonsbed, veel kamertjes volgepropt met bedden en troep, daar moesten we het mee doen. Na een paar uur was ik er al aan gewend, wie had er nu een tv, computer en supermoderne badkamer nodig in dit leven dat al jaren en jaren stilstond? Genoeg eten was er die eerste avond niet, en ik moest met Nelu het bos in om wat extra paddestoelen bij elkaar te scharrelen. Wat een ervaring voor een stadsmens, die in zo’n geval even naar de supermarkt om de hoek zou hollen.
Maar het eten kwam op tafel. Zelfgemaakte kaas (cascaval), zelfgemaakt maisbrood, een prutje van de paddestoelen met uien en zelfgekweekte komkommertjes uit de tuin. Het smaakte geweldig en mijn stiekeme trek in Mac Donalds was op slag verdwenen. Door de mannen werd honderduit gevraagd over het Nederlands voetbal en de dames waren zeer benieuwd hoe ik de was deed. Van een wasmachine hadden ze wel eens gehoord hoor, maar dan moest je het water betalen en hun hadden het gratis uit de rivier, zo werd er lachend geopperd. Ik legde ze dan ook uit dat ik geen bergrivier met schoon water achter mijn huis had lopen. en dat wij überhaupt geen bergrivieren in Nederland hadden, laat staan met schoon water! Dat ging natuurlijk hun voorstellingsvermogen ver te boven.
Buurvrouw Eugenia is druk in de weer met het honderden jaren oude weefgetouw. Het wordt een loper voor in de gang.
Als een soort curiositeit ging ik het hele dorp door. Ik moest bij alle buren op bezoek en overal werd ik hartelijk ontvangen. Dat was nog eens wat, een in hun ogen rijke Nederlandse (waar lag dat land dan wel?) die de moeite nam om in hun nederige stulpjes op bezoek te komen. Honderduit werd er gevraagd, de zelfgestookte Tuica vloeide rijkelijk en ik had er weer een paar vrienden bij, want ik werd meteen opgenomen in het dorpsleven. Ik voelde me als een vis in het water, alles was voor mij zo ongecompliceerd. Voor de Roemenen lag dit wel even anders. Die moeten allemaal hard ploeteren om hun koppies boven water te houden. Geld hebben ze niet, ze wassen hun lakens in de rivier en ze leven van hun moestuintjes, de natuur en de schaarse stukken vee die op de boerderijtjes rondscharrelen.
Boer Alexandru en zijn vrouw Constanza waren de oudjes die het stukje land aan Angela en Nicolae hadden verkocht. Schatten van mensen met een warm hart maar helaas zonder kinderen. Dus stonden en staan ze er op hun oude dag alleen voor, zoals dat met zoveel oude mensen gaat in Roemenië. Met die 2 heb ik zo’n bijzondere band opgebouwd dat ik daar maar een apart hoofdstuk aan heb gewijd, te lezen onder: 6. Constanza en Alexandru.
Na een paar dagen als boerin in Roemenië te hebben geleefd, moesten we weer naar Boekarest, maar veel zin hadden we daar niet in. Ik moest weer terug naar het moderne, hygiënische, rijke Nederland en Angela en Nicolae moesten ook weer aan het werk, dus er zat niets anders op. De auto werd weer volgeladen, er werd met dikke strot afscheid genomen en ik moest iedereen beloven dat ik snel weer zou terugkomen naar “huis”. Dat deed ik dan ook met volle overtuiging, want dit was beslist niet de laatste keer dat ik in Roemenië was, het voelde ook daadwerkelijk als “thuis”!
Eenmaal terug in Nederland heb ik er heel lang over gedaan om alles te verwerken. Er was een stortvloed van indrukken over me heen gekomen, en ook al schrijf ik er luchtig over, de armoede waar ik in verbleef had diepe sporen achtergelaten op mijn verwende Westerse ziel. En ik had reuze last van heimwee, Roemenië was zo dichtbij en toch ook weer zo ver weg. Ik wilde zo graag weer gaan, het kwam er alleen door allerlei omstandigheden in de jaren daarna niet meer van. Gelukkig kreeg ik in 1999 weer de kans en die greep ik met beide handen aan. Dat verslag is te lezen in : 2. Roemenië 1999